Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Nebukadnezar [61]antwoordde en zeide: Geloofd zij [62]de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego, Die [63]Zijn engel gezonden, en Zijn knechten verlost heeft, die op Hem vertrouwd hebben, en des konings woord [64]veranderd, en hun lichamen [65]overgegeven hebben, [66]opdat zij geen god eerden noch aanbaden, dan hun God. 61. Dat is, sprak. 62. Chaldeeuws, geloofd zij deze God van Sadrach, enz. Waarom zegt hij niet: mijn God zij geloofd? Omdat hij zijn valse goden nog niet wilde verlaten, om den enen waren God, die een jaloers God is, alleen te dienen. 63. Dat deze heidense koning hier weet te spreken van den engel des Heeren, dat zal hij vermoedelijk gehoord en geleerd hebben uit den mond der drie jongelingen, nadat zij uit den oven verlost zijnde, met hem gesproken en hem alles verteld hadden; vergelijk deze historie met hfdst.6 vs.23. 64. Dat is, niet geacht noch gehoorzaamd hebben; namelijk omdat het streed met Gods bevel, die de afgoderij verbiedt. Zie dergelijke manier van spreken Ezra 6:11. 65. Te weten ten vure. 66. De koning prijst wel deze jongelingen hierin, dat zij zo standvastig bij hunne, dat is bij den waren God gebleven zijn, maar hij had hen behoren na te volgen in het eren van dezen waren God.